Roy
Tino had de auto tot stilstand gebracht, waarna ik hem
vragend aankeek. Er was geen vogel te zien, dus waarom stoppen? Hij liet het
raampje aan mijn kant zakken en ik keek opzij, waar een paard achter het
prikkeldraad stond. Het dier had langharige donkere sokjes en een even donkere,
sluike haardos. “Het lijkt Roy Donders wel” zei ik , waarna mijn
ogen afdwaalden naar de onderkant van het dier, dat een merrie bleek te zijn. Haar uitpuilende geslachtsdeel hing onder haar staart en er hing een flinke
bos stro aan. “Roy, wat heb jij een lelijke” zei ik melig.
Minuten later, de auto sukkelde over een lommerrijk laantje, herhaalde Tino ineens hardop mijn zin, waarmee pas tot ons doordrong hoe absurd die was. Wij schoten in de slappe lach en met betraande ogen zette hij de auto maar weer stil, totdat onze tranen en buikpijn voorbij waren.
Minuten later, de auto sukkelde over een lommerrijk laantje, herhaalde Tino ineens hardop mijn zin, waarmee pas tot ons doordrong hoe absurd die was. Wij schoten in de slappe lach en met betraande ogen zette hij de auto maar weer stil, totdat onze tranen en buikpijn voorbij waren.
Het was lang geleden dat wij samen zo gelachen hadden en omdat
de door de weerman beloofde zon de hele dag verscholen bleef achter de nevel,
terwijl het zwakke windje waterkoud was, werd deze lachbui warm verwelkomd.
Bij de Mekkerstee hielden wij halt voor een kop koffie en één
plak cake (ieder een helft voor het lekkere, want we hadden ons brood al op).
Maar eerst moesten wij natuurlijk de Landwinkel in, die wij als rasechte
toeristen verlieten met een potje Spaanse(?) tijmhoning, een rol volkoren
beschuit en twee stukken kaas. De verstandelijk beperkte bediening deed zijn
werk prima, hoewel Tino de wenkbrauwen optrok bij zijn cappuccino, die in
een espressokopje werd opgediend. De koffie was heerlijk en warm: de
perfecte motor voor het vervolg van onze vogeldag.
Ik staarde al gedachteloos over het Volgerland, ondertussen
op de automatische piloot mijn statief uitschuivend. Links in mijn gezichtsveld doemde uit de verte een forse vogel op. "Is dat daar geen visarend?" mompelde ik afwezig naar Tino die nog wat in zijn
auto stond te rommelen. Ik bedoelde natuurlijk een zeearend en hield er al
half rekening mee dat het gewoon een blauwe reiger zou zijn (want dat
blijken het meestal te zijn, als de hersens wat meer tijd genomen hebben om te
interpreteren wat de ogen eerder zagen). Maar dit keer hadden mijn ogen het goed
gezien. Een tel later verdrongen wij ons bij de plek waar wij onze telescopen
konden richten op een opening in de rietkraag waarachter de vogel was weggedoken.
Die bleef daar maar even zitten en ging met zware slagen op de wieken. Tot onze verbazing kreeg hij even
later gezelschap van nóg een zeearend. Potentiële prooidieren stegen
in grote wolken op en vulden de lucht met een kakofonie van gegak en gekwaak.
Buitelend en zwenkend gaven de zeearenden een luchtshow weg, dan weer achter
elkaar, dan weer achter een gans aanjagend. Daarna verdwenen zij aan de horizon, een van hen met een vette vis in de klauwen, die hij terloops uit het water had gevist. Ons
lieten zij aan de grond achter, waar wij elkaar uitgelaten een high five gaven.
Voldaan over deze dag reden wij
terug naar huis. Ter hoogte van Goedereede dacht ik terug aan het paard, dat
ons bij het wegrijden stampvoetend had nageroepen:
“Wat bazelen jullie nou” ik heet helemaal geen Roy!”
Dit
stukje maakt deel uit van een tweeluik. Tino van Kampen schreef
over hetzelfde tafereel namelijk ook een stukje. Het is leuk om te
lezen wat hij ervan heeft gemaakt. Om dat te zien, ga naar zijn stukje van 13-2-2015 op http://wwwdeliterator.blogspot.nl
Via e-mail en facebook krijg ik leuke reacties binnen over ons avontuur. Beide verhalen worden leuk gevonden. En idd als 'anders' ervaren. Ergo, beste lezer zig zag over het web en laat een reactie achter - het stimuleert de schrijver tot nog meer schrijfsels. Alvast bedankt!
BeantwoordenVerwijderen