Burries en zillies


Aan het einde van de Haringvlietdam voegt Tino uit naar rechts. De afrit draait in een ruime bocht naar links en biedt uitzicht op de buitenhaven van Stellendam. Een kleine vissersvloot ligt uit te rusten in het kalme, maar ijskoude zeewater. Aan het eind van de afrit gaan wij rechtsaf en dan gaat het over de ophaalbrug over het Zuiderdiep heen. Links zien wij nu de binnenhaven, maar wij slaan er niet veel acht op.
Nu het andere eiland is bereikt, beheersen vogels onze gedachten en ik zeg: “lang geleden dat ik een kleine zilverreiger zag, die zou ik wel weer eens willen zien”.


Op de rotonde slaan wij rechtsaf, dan onder de N57 door, voorbij de visafslag en dan rechts de geasfalteerde dijk op. Aan het einde hiervan keert Tino de auto. Ik hoop dat hij hem bij het achteruitsteken onder controle houdt, zodat wij niet achterwaarts de haven in kukelen. Ik bedenk hoe diep het hier is. Zou de auto helemaal kopje onder gaan of blijven steken op de grillige blokken, een meter of vier lager? Zinloos vraagstuk, want zoals altijd gaat het goed.

Wij stappen uit en piepen de dijk over. Ik kan mij voorstellen dat wij deze ‘hindernis’ in onze jeugd met kinderlijk gemak namen, maar de 55-plus versie van ons doet het met wat meer beleid. De dijk is namelijk bedekt met scherp split, dat half los en half vast ligt. Een schuiver is zo gemaakt, met mogelijk nare gevolgen voor botten of optische apparatuur (allebei een ramp van formaat). Daarom schuifelen wij voetje voor voetje de dijk op en af, onze lichamen gehoekt om de balans te behouden. Het laatste stuk van de helling aan de andere kant ligt onder een meterbrede rand sneeuw. Tino test hem met de zool van zijn wandelschoen. Hij is lekker stroef. Ongeschonden komen wij beneden. Hier stellen wij onze telescopen op om onze eerste blik te werpen op de drooggevallen platen van de Kwade Hoek. Ons dagje vogelen kan beginnen.

Al snel voegen zich een paar andere vogelaars bij ons. Een van hen draagt een ludieke ijsmuts in de vorm van een dierengezicht, met oortjes en al. Hij vertelt dat hun dag goed begon met een kleine en een grote “burrie”. Wij trekken een vragend gezicht en de man licht toe: een grote en een kleine burgemeester (meeuwensoorten). Aha, denken wij in koor. De man blijkt een echte soortenjager te zijn. Hij trekt regelmatig naar toendraslechtvalken, notenkrakers en andere zeldzaamheden, zoals de bultrug die een tijdje voor de kust te zien was. Op zijn telefoon toont hij een paar spectaculaire foto’s van een boven het water uit springende walvis.

Niets voor ons, om op zeldzame soorten af te gaan. Ja, als er toevallig een voorbij komt, maar wij gaan er niet speciaal voor op pad. Allebei zijn wij namelijk allergisch voor drukke mensenmassa’s. Zit er ergens een zeldzaamheid dan gaan wij meestal zelfs de andere kant op, waar het lekker rustig is. Gewone soorten zijn voor ons bijzonder genoeg. Ook vandaag kwamen wij onze dag dan ook prima door zonder zeldzaamheden.

En die kleine "zillie"? Verscheen die nog? Warempel, ik was hem helemaal vergeten. Maar net toen wij aan het eind van de middag besloten om linea recta naar huis te rijden, vloog er zomaar een op uit een slootje vlak naast de auto.

De zo fel begeerde kleine zilverreiger

Gaat ie zo staan, zie ik zijn mooie gele tenen toch niet?

In de herkansing kreeg ik zijn gele tenen er toch nog mooi op. Zeldzaam mooi. 


Reacties