De indiaan

Boogschieten, ik heb het altijd leuk gevonden.
In mijn vroege jeugd was het een boog van wilgenhout. De pijlen waren niet meer dan puntig gesneden, geschilde takken.
Ze waren krom en niet uitgebalanceerd.
Raak schieten was er niet bij. Maar als ik met een opgelegde pijl door de velden struinde, voelde ik mij als de indianen uit de boeken die ik las.

Mijn eerste boog die een beetje op een echte boog leek, kreeg ik van mijn opa. Ik was intussen 13 jaar en woonde in Belgiƫ. Onze achtertuin ging naadloos over in bos en daarachter lagen uitgestrekte weilanden: perfecte jachtgronden voor de jager die in mij sluimerde. Mijn opa had zijn best gedaan. De boog bestond uit een buigzaam stuk bamboe en had in het midden een handvat, omwikkeld met touw. De pijlen waren van dunner bamboe, voorzien van een zware koperen punt. Het was een sieraad, maar het schoot voor geen meter.
Met Kerst lag er een langwerpig pakket onder de kerstboom. Het bleek dat mijn tante uit Polen de volgende was die een poging deed om mij aan een boog te helpen.  Het was een houten boog en er zaten ook echte pijlen bij, gemaakt van glasfiber en voorzien van veren en een metalen punt. Het was een hele toer om het ding te spannen, maar toen ik eenmaal door had hoe dat moest, bleek dat ik er eindelijk mee kon doen wat ik wilde: een pijl  met enige kracht in een doel laten landen.
In onze langgerekte tuin kon ik goed oefenen, waarbij ik een specifieke naaldboom als doel gebruikte. Net als iedere nieuwe vaardigheid ging het leren niet over rozen, maar met het verstrijken van de maanden slaagde ik er soms in om de pijl daarheen te sturen waar ik hem wilde hebben. De boog deed het aardig, maar had de neiging om krom te blijven staan en kracht te verliezen. 

 



In onze achtertuin in Belgie met de Poolse boog
Met mijn Poolse boog in de tuin van ons huis in Belgiƫ

Mijn ouders vonden het prima dat hun puber zich vermaakte met pijl en boog. Beter dan met de luchtbuks onschuldige vogels uit de bomen te knallen (wat in die tijd een volkomen normale bezigheid was; de Belgische kwajongens hadden zelfs geen moeite met eekhoorns, die in krokant gebakken vorm op het bord belandden). En het was beter dan andere rottigheid uithalen, hoewel zij zich daarin  vergisten, omdat ik dat prima wist af te wisselen met de uren dat ik het boogschieten oefende.
 
De volgende kerst lag er weer een langwerpig pakket onder de boom, maar dit keer niet langer dan 60 cm. Dat kon geen boog zijn, bedacht ik en bovendien: die had ik al. Maar toch was het er een, namelijk een boog die bestond uit drie losse delen: de twee armen en een middenstuk, het handvat.  Er zaten een paar houten wedstrijdpijlen bij.  Ik bleef oefenen en in combinatie met de betere schieteigenschappen van dit wapentuig werd mijn trefzekerheid groter.

Toen ik achttien was, kwamen wij terug naar Nederland. Gelukkig hadden wij ook hier een flinke tuin.  Ook schoten een vriend en ik wel eens op een grasveld in de buurt. Wij hadden een lappenpop aan een strop om zijn nek in een boom hadden gehangen. In die tijd keek geen buur daarvan op; tegenwoordig komt het je te staan op een onaangekondigd bezoek van de anti-terreureenheid, waarna je de rechter moet overtuigen dat je geen aanslag wilde voorbereiden, maar het gewoon leuk vindt om je schietvaardigheid te oefenen.

Schieten in het plantsoen in Spijkenisse
Een paar jaar later kwam ik in contact met een man die lid was van “De Romeinen” een boogschietvereniging in Rotterdam. Ik ging met hem mee en werd door gediplomeerde instructeurs ingewijd in de technische kant van het boogschieten. Tot dat moment had ik alles zelf uitgevonden. Aan mijn techniek was daarom van alles mis. De techniek moest droog geoefend worden, dus met een boog in de hand, maar zonder een pijl op de pees. Wekenlang mocht ik alleen maar aan de schietlijn staan om stand, ademhaling en schiethouding te oefenen. Na een maand of twee gaf ik er de brui aan, want ik wilde schieten.

In de jaren die volgden, ging ik studeren, ontmoette ik mijn vrouw en kreeg ik kinderen.  Ik beoefende andere sporten, waaronder tennis. Totdat ik dat in 2007 niet meer mocht. Ik was inmiddels ook fanatiek vogelaar en het was daardoor dat ik bekend was geraakt op Goeree-Overflakkee. Ik had ontdekt dat er in Sommelsdijk een leuk winkelcentrum was en op een dag was ik daar samen met mijn moeder en mijn vrouw. Op de terugweg naar de auto viel mijn oog op een kleurrijk blazoen in de achtervitrine van De Flakkeesche Bazaar een soort “winkel van sinkel”. Bij beter kijken zag ik dat er ook bogen en pijlen waren uitgestald. In een opwelling besloot ik terug te lopen naar de winkelstraat. Ik ging de winkel binnen en vroeg of er wellicht ergens in de buurt werd booggeschoten. Ik raakte aan de praat met de enthousiaste verkoper, die zelf ook schutter was. Hij nodigde mij uit om eens te komen proefschieten op de stand die hij binnenkort had op de jaarmarkt van geitenboerderij De Mekkerstee in Ouddorp.

Twee weken later was ik van de partij. Mijn jongste zoon was mee. Het was hartje zomer en wij aten oliebollen, proefden boerenkaas en vergaapten ons aan de vele bezoekers, die kennelijk nog afkwamen op zo’n eenvoudige activiteit. Ergens achteraf was een klein boogschietterrein ingericht: strobalen, een doelschijf en driedimensionale imitatiedieren. 
Ik meldde mij bij de organisatie. De winkelier herkende mij en reikte een armbeschermer, een handschoen, een boog en een pijl aan. Maar tot mijn schrik slaagde ik er niet in om de boog uit te trekken: veel te zwaar. Het bleek een boog met zestig pond trekkracht te zijn. Gelukkig had hij ook een lichtere boog bij zich. Maar met vijftig pond was deze nog steeds veel te zwaar. Slechts met grote inspanning lukte het mij om de pees naar mijn wang te brengen en een seconde later zoefde de pijl op het doel af. Hij landde op de kaart die op een van de hooibalen was geprikt, maar natuurlijk niet in de roos. Na die eerste onwennige poging wist ik de volgende pijl al beter te plaatsen.

Die pijlen, vier decennia na mijn laatste pijl op het grasveld in de buurt, voelden als thuiskomen van een lange reis. Niet veel later kocht ik een longbow, 12 pijlen en de rest van mijn schietuitrusting. Ik sloot mij aan bij het clubje boogschutters dat de winkelier om zich heen had verzameld. Zij schoten in een nabij gelegen boomgaard. Mijn lichte veertig ponds boog noemden zij gekscherend "babyboog" maar ik liet mij niet van de wijs brengen; voor mij was hij krachtig genoeg.  
Ik profiteerde van het in mijn jeugd opgedane gemak waarmee ik de boog hanteerde, terwijl ik mij nu, als volwassene, realiseerde dat een goede techniek de basis is van elke sportprestatie. Ik lette daarom op mijn stand, mijn ademhaling en mijn schiethouding, zoals ik mij nog herinnerde van de saaie proeflessen in Rotterdam.
Wij schoten op dieren in allerlei formaten, van ratten, tot reusachtige beren en alles er tussenin. Ik begon ze te raken, eerst soms, maar daarna meer en meer.


Na mijn hernieuwde kennismaking met het boogschieten, ergens in 2009, is het een vast onderdeel van mijn leven geworden. Ik schiet beter dan vroeger, met echtere spullen, op echtere terreinen en doe mee aan wedstrijden. Het is een ontspannende hobby in de buitenlucht, zodat de vogelaar tussen de schietbeurten in ook aan zijn trekken komt. Het boogschieten heeft mij fijne vrienden bezorgd. Het geeft voeding aan mijn jagersinstinct.
Boven al kan ik er de indiaan in mij mee loslaten op de prairies van mijn belevingswereld. 
Oefening baart kunst

Zelfs in rubber voelt zo'n doel wat raar...





Reacties