Proletarisch koffieleuten

Als een marmot lig ik in mijn flanellen nest. Alleen het puntje van mijn neus steekt boven het dekbed uit. En een oorschelp. Dat blijkt als het alarm van mijn wekker als een onwelkome gast tegen mijn trommelvlies begint te tetteren. 

Het heeft hard gevroren, dat is zelfs binnen voelbaar en ik heb spijt dat ik met Tino heb afgesproken om fietsend te gaan vogelen in de polders. Maar afspraak is afspraak en nadat de zoemer nog eens klinkt,  ga ik de voorbereidingen treffen voor wat een barre tocht zal worden. Net als ik de deur in het slot trek, komt een whatsapp van Tino binnen : “het is een kleine wereld (mist) en kleed je warm aan”. Tino is geen koukleum, dus als hij adviseert om warme kleding aan te trekken, hou je dan maar vast.

We hebben afgesproken bij de ‘lelijke’ brug over de Boezem in het Mallebos. Ik ben er het eerste. En inderdaad, het is koud. Dat voel ik aan mijn gezicht, dat het enige onbedekte deel van mijn lichaam is. En aan mijn vingers, dwars door mijn handschoenen heen. Ik doe ze uit en wrijf mijn handen om ze een beetje warm te krijgen. De handschoenen bewaar ik voor later op de fiets. Hondenwandelaars passeren en groeten opgewekt. Zij hebben de handen diep in de zaken gestoken;  het voordeel van wandelen. Waarom moest ik zo nodig fietsen?
In ruime golven nadert een groene specht. Ik volg hem door de verrekijker. Als hij boven mij is lacht hij me luidkeels uit: kjukjukjukjukju, sukkel!
Daar komt Tino. Wij groeten elkaar en meteen begint hij over zijn nu al bijna bevroren tengels. Dit belooft wat. 


Wij fietsen via het Mallebos naar de Konijnendijk. Wij stoppen regelmatig. Voor goudhaantjes, vuurgoudhaantjes en een grote bonte specht die zijn snavel aan het warm hakken is. Elke keer als wij stoppen, gaan de handschoenen uit en blazen we aan onze vingers. Fotograferen gaat moeilijk met handschoenen aan en zelfs het verrekijken is lastig, omdat de knoppen zwaar draaien door het taai geworden smeer in het mechanisme.  Berijpte bomen, struiken en grassen lichten op door het schijnsel van een watervage zon, die het uiteindelijk niet wint van het mistige wolkendek.  Zo koud als het is, het is prachtig.  

 

Als wij even halt houden op de Konijnendijk loop ik langs een rij coniferen die een boomgaard omzomen. Bij het ronden van een hoek sta ik oog in oog met twee reeën op een akker. Ik duik ineen en roep Tino. Samen genieten wij.


Aan het eind van de Konijnendijk nemen wij de Ringdijk, die wij volgen naar Geervliet. Wij zijn zo erg aan het vernikkelen, dat wij behoefte hebben aan beschutting en een warm drankje. Maar zie dat in deze omgeving maar eens te regelen. Optie 1, het café in Geervliet blijkt gesloten. 

Rond de sluis van Heenvliet ligt nog geen ijs op de Bernisse. Hier verwacht ik een ijsvogel, omdat deze zich vaak ophouden bij nog niet dichtgevroren wateren. Al gauw zie ik zo’n blauw-oranje verenbolletje op een geknotte wilg. Richard zou in zijn nopjes geweest zijn (dit was een van zijn favoriete ijsvogelstekken).  Even bekijken wij hem, maar wij hebben het zo koud, dat de lol ons gauw vergaat.Wij moeten snel iets vinden. Maar ook de ring van Heenvliet herbergt geen herberg met een haardvuur.Zelfs geen geopende kroeg. 

Goed kijken, hij zit in de boom
Alleen Albert Heijn blijft over.Tot op het bot verkleumd strompelen wij naar binnen. Onze vingers doen zo pijn, dat het lijkt of iemand er zijn hamer op heeft uitgeprobeerd.
Is dit nog leuk, vragen wij ons af. 

Wij kennen de weg van eerdere noodsituaties en Tino loopt met zijn ogen dicht op ons doel af: de verlossende koffiemachine. Met onze handen om de met koffie gevulde papieren kacheltjes wandelen wij naar de grote leestafel. Een oude man kijkt verschrikt op van zijn krant en richt zijn blik op ons, twee nors kijkende gestaltes die boven hem uit torenen. Hij vraagt schuchter of er reden is om bang voor ons te zijn. Wij stellen hem gerust, ons niet bewust van onze norse blikken; het zal de kou wel zijn
Tino knoopt al gauw een praatje aan en hoort dat de man twee keer per week komt voor koffie en krant. Altijd op woensdag, omdat dan de column van Leon de Winter in de Telegraaf staat.
Even later schuift een oudere dame aan, verzorgd gekleed. Haar ogen kijken kloek de wereld in en haar geest is scherp, wat blijkt als zij de onlusten in Gambia analyseert, waarvoor Nederlandse toeristen worden geëvacueerd. Tino, nog steeds niet ontdooid, haalt zijn tweede bakje. Ik werp een half oog op de column van Leon, die over burka’s gaat, maar kan me niet concentreren. Ik geniet van het vocht dat mijn koude lijf verwarmt en van het sociale tafereel waarin wij zijn beland. 

Bij mijn tweede kopje kom ik terug met een pakje speculaas. Er lagen wel kaakjes in een mandje, maar verse speculaas leek mij lekkerder. Ik bied Tino en mijn versgebrande vrienden er een aan, maar de oudjes slaan mijn aanbod af. De man mompelt dat die koekjes niet zomaar opgegeten mogen worden “daar moet je voor betalen” en ik zie hem bezorgd kijken, alsof hij niet medeplichtig wil zijn aan kleptomanie. Een grote kerel in jagersjas en gevoerde broek schuift aan, ook hij met gratis koffie in de hand. Híj slaat mijn speculaasje niet af en ook de oudjes, die intussen door hebben dat ik van plan ben ze bij de kassa af te rekenen, happen toe.
Lekker toch, een knapperig speculaasje bij de koffie?

Helaas komt aan het gezellig samenzijn een eind. Wij kwamen immers niet om koffie te leuten, maar om te vogelen. Wij nemen afscheid en verlaten de winkel via de kassa.Evenwijdig aan de Bernisse fietsen wij naar Zuidland.  Onder de brug, waar het windstil is en net iets minder koud dan elders, eten wij onze boterhammen op in gezelschap van meerkoeten en kuifeenden. Ook hier zien wij een ijsvogel.

Een kilometer eerder was het laatste restje bij de Albert Heijn opgedane weldaad al verdwenen. Blazen, wrijven, armen slaan: niets kan de kou meer verdrijven. Het is nog een kilometer of vijf naar huis en wij nemen ons voor om die stevig doortrappend te overbruggen in de hoop daarvan warm te worden. Natuurlijk houden wij wel halt bij een buizerd die op het ijs van een boerensloot smikkelt van rood wilde-eendenvlees.

 

Na deze topwaarneming is ons verzet gebroken en trappen wij ons in een streep naar de behaaglijkheid van onze huizen. Daar aangekomen blijkt het water in mijn fles te zijn veranderd in een bonk ijs! 

Het komt niet vaak voor dat wij blij zijn dat een dagje vogelen voorbij is. Vandaag was een uitzondering.










Reacties